Geschiedenis
Friese Hoenders zijn al sinds eeuwen bekend in en om Friesland.
Uit terpvondsten (deze terpen dateren van ongeveer 800 na Christus de tijd van Karel de Grote), zijn botten gevonden van kippen die qua formaat leken op die van Friese Hoenders. In geschriften uit de 16e eeuw komt de volgende tekst voor:
“Verbod van uytvoert van kalveren, schapen, lammeren, hoenders, enden of eenig ander gevogelte onder zekere bepalingen, hetwelk den 18den Juni werd uitgevaardigd”.
Pas in de 19e eeuw kwam er meer duidelijkheid. De bekende Drentse pluimveedeskundige R. Houwink Hzn. had in 1883 bij een tocht door de Friese zuidoosthoek bij diverse boerderijen Drentse hoenders aangetroffen, maar ook Friese goudpellen (roodpel).
De Friezen waren zeer gehecht aan hun eigen hoenderras. Ze noemden ze ‘weiten hintsjes’, omdat de typische veertekening van de hennen aan de vorm van een tarweaar deed denken. In die tijd waren er zelfs bedrijven, die Friese hoenders fokten voor de eierproductie. Meestal hield men dan ongeveer 100 kippen, niet zelden in verschillende kleurslagen.
Het Friese hoen werd rond het begin van de twintigste eeuw niet meer gebruikt voor de productie. Die rol werd al snel overgenomen door rassen die meer en grotere eieren legden en meer vlees produceerden. Hiervoor werden rassen als de Leghorn, Rhode Island Red, Barnevelder en Welsumer ingezet. Al was het wel zo dat Friese Hoenders met een productie van 100 tot 140 eieren per jaar helemaal geen slecht figuur sloegen.
In Engeland werden Friese hoenders ook wel ‘every day layers’ (iedere dag leggers) genoemd.
Verwant aan de Friese Hoenders zijn de Drentse hoenders, Westfaalse doodleggers, Hollandse Hoenders, Oost Friese Meeuwen, Groninger Meeuwen en Assendelftse Hoenders.
Van Gink heeft ooit een tekening gemaakt van Starumse Rondkammen. Vermoedelijk was dit een kruising tussen Assendelftse Hoenders en Friese Hoenders. Ook is het mogelijk dat het gaat om Assendelftse hoenders zonder kamdoorn. Als deze Starumse Rondkammen hebben bestaan, dan is dit waarschijnlijk het gevolg geweest van de veerdienst tussen Stavoren en Enkhuizen. Zo is een uitwisseling tussen de rassen Fries hoen en Assendelfts hoen tot stand gekomen.
Ook het gewicht en de kleurslagen veranderde in de loop der jaren. Omstreeks 1900 was het gewicht van de haan 2 kg. en van de hen 1,5 kg. Dit blijkt uit een artikel in ‘Het Friesch Pluimveeblad’ van 1 november 1928, geschreven door voorzitter K.E. Pieterzen. Vandaar mijn bewering dat de Groninger Meeuw ontstaan is uit het Fries hoen, ook al omdat de oogkleur van het Fries hoen toen donkerbruin moest zijn.
De huidige gewichten van het Fries hoen zijn voor de haan 1,6 kg. en voor de hen 1,2 tot 1,3 kg.
Destijds was goudpel wat nu roodpel is en goudpel was toen geelpel. Ook in en vlak na de tweede wereldoorlog was het slecht gesteld met de Friese hoenders. Dankzij mensen die van de Duitsers een voertoewijzing hadden gekregen, bleef het ras in stand. Dit waren o.a. Roelof Houwink en Jan Barteles Vries uit Westergeest, in die tijd verbonden aan ‘het Spelderholt’ in Beekbergen.